Bofkont die ik ben. In het prille ochtendlicht wandel ik door het coulissenparadijs tussen Burgum (Bergum) en Hurdegaryp (Hardegarijp). Het belooft een tropische dag te worden, maar op dit moment is het nog aangenaam warm.
Tekst: Fokko Bosker
Foto’s: Dico de Klein en Henry Spruyt
De vogels zingen in de boomwallen. In de velden liggen de dobben van de Hurdegarypsterwarren die It Fryske Gea als flonkerend tafelzilver beheert te schitteren in de zonnestralen. Tijdens mijn speurtocht naar de winterkoning doe ik maar liefst zeven pingo’s aan. Een fraaie wandelroute door de natuur verbindt de aardkundige monumenten.
Doorgaans ben ik geen voorstander van grote infrastructurele werken op het platteland en de komst van meer asfalt. In het geval van de Centrale As bij Burgum is van de nood een geweldige deugd gemaakt. Door de aanleg van de vierbaansweg om het dorp heen, zijn legio nieuwe wandelmogelijkheden ontstaan die opeens de wat achteraf gelegen natuurgebiedjes van It Fryske Gea voor wandelaars en fietsers toegankelijk maken en aan elkaar rijgen.
Parkeren doe ik bij Brasserie Om de Dobben aan de Langelaan, een fiets- en wandelvriendelijke pleisterplaats. Fonkelnieuw nog, fraai ingepast in het landschap en met een gedreven en enthousiast team. Initiatiefnemer Theunis Pietersma tref ik toevallig terwijl hij een ronde op zijn trekker door de landerijen maakt. De particuliere ondernemer zocht en vond samenwerking met It Fryske Gea, ontwierp een plan voor een wandel- en fietsroute langs de dobben en pingo’s door het intieme coulissenparadijs, en probeert educatie, natuurontwikkeling en recreatie op een profijtelijke manier aan elkaar te knopen. “In de nabije toekomst willen we de terugkeer van oude rassen stimuleren.” Hij denkt aan de komst van Friese koeien, geiten, kippen, honden en zeldzame fruitsoorten. Een schelpenpad over het terrein loopt naar een dobbe, waar Pietersma al een ijsvogel waarnam. Zijn ogen stralen.
Onder de N356 is verderop een faunapassage aangelegd die de dobben aan weerszijden van de Centrale As met elkaar verbinden, speciaal met het oog op de bronstrek van de woelmuis. Ook die inpassing kwam uit de gezamenlijke koker van Pietersma en It Fryske Gea. Natuurontwikkeling en ondernemerschap hoeven niet altijd strijdig met elkaar te zijn. En zo doet deze tocht mij denken aan een wonderlijke vertelling uit Duizend-en-een-nacht, niet alleen vanwege de tropische temperaturen, maar ook door de zoete bekoring die van dit landschap uitgaat en de onverwachte wendingen in het verhaal. De pingo’s zijn in dit geval de oasen die zich vaak achter rietkragen en elzen- en wilgenhagen aan het zicht onttrekken. De pingo’s aan weerszijden van de Langelaan ter hoogte van Om de Dobben laten zich nog het best bekijken.
Pingo’s zijn restanten van vorstheuvels die ontstonden in de laatste IJstijd ruim twintigduizend jaar geleden. Het landijs bereikte Noord-Nederland niet meer, maar door de aanhoudende kou bevroor het grondwater tot ijslenzen die zich omhoog persten en soms zelfs tot tientallen meters hoog boven het vlakke land uitstaken. Nadat het klimaat opwarmde, smolt het ijs en bleven de dobben over als belangrijke aardkundige erfenis uit voorbije tijden.
In het singellandschap vormen de poelen waardevolle stapstenen voor kwetsbare soorten zoals sterzegge en galigaan en muizenfamilies en egels en in de verbindingsstroken bloeitde hondsroos. De talrijke meidoorns bieden een voor rovers moeilijk toegankelijke broedplek aan talloze zangvogels waaronder de winterkoning. Je zou zeggen, wie gaat er nu hartje zomer op zoek naar een vogel die aan vorst en ijsverlet doet denken, maar ook hier is het de schijn die bedriegt.
De winterkoning houdt anders dan zijn naam doet vermoeden helemaal niet van strenge winters, daarin delft hij het onderspit. Vogels verteren bij strenge vorst snel hun vetreserves om hun hoge lichaamstemperatuur van zo’n 40 graden Celsius te behouden.
De klein uitgevallen winterkoning kan in een koude nacht tot tien procent van zijn lichaamsgewicht verliezen. Dan blijft er al snel niet veel meer over om op te teren. De Friese naam ‘Tomke’ ofwel Klein Duimpje, past beter bij de luidruchtige zangvogel. In Noord- en Zuid-Holland kreeg het winterkoninkje de volksnaam Klein Jantje. In de broedtijd of bij alarmering produceert de winterkoning een luid en aanhoudende kwetterzang. Niet te missen.
Zijn zoetgevooisde zang gooit het winterkoninkje graag in de strijd, zo dingt hij naar de hand van een koningin. Voor zo’n klein vogeltje zingt de winterkoning buitengewoon krachtig en als deze minstreel op stoom komt, breit hij er niet snel een eind aan. Soms zingen twee mannetjes uren tegen elkaar in tot ze uiteindelijk zo schor zijn dat ze geen geluid meer geven. Als de mededinger niet uit de omtrek verdwijnt kan de strijd dagen doorgaan. Hij is een geboren verleider. Voordat de kleine bard losgaat, heeft hij een aantal bolvormige nesten van bladeren, droog gras en mos met opzij een ingang gebouwd waaruit zijn koningin kan kiezen.
De nesten zitten verscholen in struiken, heggen, boomstronken, schuurtjes of in oude nesten van andere vogels. Veel ruimte heeft de winterkoning niet nodig, er zijn zelfs gevallen bekend waarbij het nest is gefabriceerd in de zak van een vogelverschrikker, een oude hoed in een schuurtje, de vouwen in een kerkgordijn, in een houtwerkplaats vlakbij een cirkelzaag die acht uur per dag in bedrijf was of zelfs in een menselijke schedel.
Gemiddeld bouwt het mannetje zes prefab woningen voor de kroost, maar een mannetje dat uit het juiste timmerhout was gesneden fabriceerde er twaalf in één broedseizoen. Een record. Vervolgens leidt de man het beoogde vrouwtje langs al zijn paleizen. Na een grondige inspectie kiest zij er een om er vijf tot acht mini-eitjes in te leggen. Het mannetje helpt het wijfje met het voeren van de jongen. Dat weerhoudt hem er niet van om er soms een uitgebreide harem op na te houden. De koning uit Duizend-en-een-nacht, met z’n gouden keeltje, paart veelvuldig met nog twee tot vier vrouwtjes. Onderdak genoeg. Een heerlijke flierefluiter kortom. Nu de winters steeds minder koud uitpakken, is de winterkoning uitgegroeid tot een van de talrijkste broedvogels.
Nadat ik het zandpad insla schuin tegenover Om de Dobbenin de richting van Hurdegaryp passeer ik maar liefst vier cirkelvormige pingo’s die tussen de haaks op elkaar staande singels liggen. Vanuit de lucht moet het eruitzien als een reusachtig dambord waarbij de dobben de damschijven zijn. Boven het pad dartelen vlinders, zoemen bijen en patrouilleren uit de kluiten gewassen libellen. Bij de laatste dobbe voor de Gaestmabuorren is het eindelijk raak. Ik hoor niet alleen de winterkoning, maar spot hem ook. Op een paaltje zit uitdagend een mannetje te zingen terwijl zijn lijfje uitzinnig mee wiegt op de gefloten melodieën. Vanuit een wilgenstruik op de rand van de met riet begroeide dobbe klinkt het uitdagende antwoord. De parmantig opgerichte staart wipt mee op het ritme. De charmeur gaat helemaal op in de zang, als een verteller in het sprookje. Hij betovert zijn soortgenoten met melodieuze verhalen.
Over het fietspad langs de Gaestmabuorren bereik ik het verlengde van de Lange Laan richting de Wide Ie. De zon werpt mozaïekschaduwen op het asfalt, de kruinen van de elzen, eiken en meidoorn vormen een natuurlijke tunnel van groen die de stralen dempt. In een weide met schapen en hoog opgeschoten gras ontwaar ik een haas die omzichtig tussen de dieren zigzagt als een alpineskiër in slalom bij de afdaling om de poortjes heen gaat. Een spreeuw hobbelt koddig een eindje mee op de rug van een schaap. Aan het eind van de laan neem ik een grindweg langs het water. Het is windstil, het is zo heet dat de lucht boven het water en de weilanden aan de overkant trilt als bij een fata morgana in de woestijn.
Een fietsbrug brengt me naar de andere kant van de Centrale As. Achter de geluidswand loopt het heerlijk terug naar de Zomerweg. Het pad loopt parallel aan de singels en voert om de enige dobbe heen in de Hudegarypsterwarren die door de vierbaansweg van de andere poelen is gescheiden. In de met wilde bloemmengsels ingezaaide brede bermen bloeien klavers, boterbloemen, kamille, margrieten, zuring en distels. Insecten zwermen boven de bloemen. Het lawaai van de passerende auto’s is tot een zacht en vluchtig gebrom gedempt waarbij de vogels veruit de boventoon voeren. Kikkerkoren kwaken in de sloten. De enige smet vormen de monotone maïsvelden tussen de houtwallen. In een weide vlakbij de pingo graast jongvee, waaronder enkele gehoornde roodbonte koeien. Het is een klassiek Fries tafereel, het eeuwenoude landschap van de Noardlike Fryske Wâlden is bij Burgum in ere hersteld. Een landschappelijke verademing, een sprookjesdecor dat navolging verdient.
Zelf de winterkoning spotten?
De dobben in de Hurdegarypsterwarren tussen Burgum en Hurdegaryp zijn zogenaamde pinogruïnes, overblijfselen van vorstheuvels die ruim twintigduizend jaar geleden ontstonden. Het zijn kleine, vaak diepe poelen met soms nog een aarden wal eromheen. Pingoruïnes vind je vooral op het Drents Plateau, in het zuidoosten van Groningen en in het oosten van Friesland. Er zijn veel pingoruïnes verloren gegaan, omdat ze werden dichtgegooid met zand, afval of ander materiaal. De hier resterende dobben vormen nu kleine natuurreservaten in het overwegend agrarische landschap en bieden een leefgebied aan diverse planten- en diersoorten zoals de winterkoning.
Toegankelijkheid
Een wandelpad langs de Centrale As leidt om de dobbe aan de oostkant van deze weg. Dit pad is bereikbaar via de Zomerweg aan de noordkant en de Hillamaweg aan de zuidkant. Daarnaast is er een toegang vanaf de Wettermunt in Burgum. Het zandpad langs de dobben aan de westkant van de Centrale As is bereikbaar vanaf de Langelaan, even ten noorden van brasserie Om de Dobben en sluit aan op de Gaestmabuorren. Hier zal in de toekomst een fietspad worden aangelegd. Honden mogen mee, mits aangelijnd.
Voor meer informatie kijkt u op: www.itfryskegea.nl.