Bij een schat draait het niet om afmetingen of protserigheid, maar om schoonheid. De lusthof van Menno van Coehoorn ligt verscholen in de luwte van de monumentale kerktoren van Wijckel. De ‘Hof van Eden’ die hij ooit liet ontwerpen voor zijn geliefde is rijk voorzien van stinzenflora. In april ontluiken de tere bloemen en delen hun uitbundige pracht met flaneurs.
De reïncarnatie van Olivier B. Bommel begroet me terwijl ik de chique entree naar de slottuin passeer. De hommel in Schotse ruit van gedistingeerd bruin en zwart cirkelt neuriënd met zijn diepe bas boven het bloemenperk. De vingerhelmbloem bloeit al volop. Her en der staat de vroege voorjaarsbloeier in groepjes bij elkaar als een vingerwijzing op de route naar de Grutte Berch. De paarsrode tot witte bloemen hebben de vorm van een kelkvormige helm. De sporen dragen nectar en lokken begin april de eerste hommels aan. Olivier B. Bommel is in zijn hum.
Het park maakte deel uit van het landgoed Meerenstein dat Menno van Coehoorn kort na zijn huwelijk met Magdalena van Scheltinga rond 1680 bij Wijckel liet aanleggen. De ingenieur maakte naam als krijgsheer en vestingbouwer. Het boek dat hij schreef over de aanleg van verdedigingswerken in laaggelegen gebied was vermaard. Vanwege zijn aandeel in de verovering van Namen werd hij tot baron benoemd. Naar de Franse mode kreeg de lusthof waar hij met Magdalena verpoosde, een strakke inrichting met rechte lanen en rechthoekige beplantingsvlakken. Later volgden aanpassing in Engelse landschapsstijl met meanderende paden, heuveltjes en waterpartijen. Net als veel adellijke landhuizen verviel het slot, in 1811 werd Meerenstein op afbraak verkocht. Het zwierige park doorstond de tand des tijds.
Cultuurhistorische schat
In 1946 wist It Fryske Gea het slotpark te verwerven. De cultuurhistorische schat bleef daardoor verdere aantasting bespaard en de kwetsbare natuur genoot betere bescherming. Het Wikelerbosk is zeker in april als de meeste bomen nog geen blad dragen niet moeilijk te vinden. Ineens doemt een muur van boomstammen met kale kruinen op in de vlakke weiden. De Vaste Burchtkerk dient als baken. De stevige toren, een van de grootste zadeldaktorens in Fryslân, ligt net buiten de slotgracht die om het landgoed heen liep. De kerk is later aan de toren vastgebouwd, het schip is in verhouding tot de klokkentoren, nogal klein. Het nogal uitbundige praalgraf van Menno van Coehoorn behoort tot de cultuurhistorische schatten. Wie een kijkje binnen wil wagen, doet er goed aan te checken wanneer de kerk open is. Mede vanwege de kostbare graftombe is dat lang niet altijd het geval. De kerk stamt uit 1671, maar daarvoor stond op dezelfde plek ook al een kruiskerk die tussen 1380 en 1400 is gebouwd.
“De stinzenflora is door de baron uit verre landstreken geïntroduceerd”
Wickle, zoals het dorp in de Middeleeuwen heette, is een oud dorp. Al voor het jaar 1000 was het een parochie die aan het Sint Odulphusklooster in Stavoren schatplichtig was. Veel meer dan de stenen plompe toren en de graftombe is er niets dat aan de tijd van Menno van Coehoorn herinnert. Zijn huis is tot op de grond toe afgebroken, de familie uitgewaaierd tot buiten de provinciegrenzen. Het Wikelerbosk is wat rest, de stinzenflora is door de baron uit verre landstreken geïntroduceerd en kreeg met zorg een plek in zijn lusthof. Drie en een halve eeuw later geniet ik nog altijd van de zeldzame bosanemoon met dubbel gevulde bloemen, de daslook en de vingerhelmbloemen. En heel erg zoeken hoef ik niet. Vanaf eind maart tot en met juni hengelen de bloemdekbladeren naar een bezoek door hommels, vliegen of bijen. Op hun zoektocht naar voedsel zorgen zij voor de noodzakelijke kruisbestuiving.
Sipeltsjesblom
Direct na de toegangspoort van het park sla ik rechtsaf het pad in dat met een lus naar de Grutte Berch voert die pal achter de kerk met hof ligt. Her en der vormt de daslook knoppen die op sommige in de luwte gelegen plekken ontbotten. De plant wordt wel tot 40 centimeter hoog. De zes witte bloemdekbladen zijn in losse bolvormige schermen gegroepeerd. De bladeren ruiken bij het fijnwrijven naar knoflook, uien, bieslook of prei. Vandaar de Friese benaming ‘sipeltsjesblom’. De soortaanduiding ursinum, wat zoveel betekent als ‘is van de beren’ is ontstaan door het bijgeloof dat beren na hun winterslaap zich eerst aan deze plant tegoed deden. In het Duits is de naam dan ook ‘Bärlauch’. De Nederlandse naam kan afgeleid zijn van dassen, die vaak onder deze plant hun hol hadden. De daslook is een kernsoort voor eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond, en precies die omgeving van schaduwrijke loofbossen met een humusrijke ondergrond stelt de das op prijs. Die samenhang zal ik nog ontdekken op mijn rondgang door het gecultiveerde en later stijlvol verwilderde parkbos.
Tegen de helling van de Grutte Berch groeit de daslook weelderig. In de lente, als op de stengels de schermen tot bloei komen, verandert de hoge bult in een tapijt van witte bloemen. In combinatie met de bosanemoon, met een weelderig hart van gevulde bloemen, is het een lust voor het oog. Bij de gevuld bloemige anemoon hebben de meeldraden plaats gemaakt voor extra kroonbladeren. Daardoor kan de soort zich niet door zaad vermeerderen. De uitbreiding gebeurt alleen door de wortelstok. De soort komt voor op oude landgoederen en stinzentuinen en moet niet worden verward met de gewone meer algemeen voorkomende bosanemoon. Het gaat waarschijnlijk om een gekweekte variant die zijn weg vond naar de parken uit de zeventiende en achttiende eeuw. En dus ook naar de dorpstuin van Wijckel.
“Als een hommel of bij op de bloem landt, buigt door het gewicht het tasje open”
Vanaf de heuvel heb ik zolang de bomen geen blad dragen, mooi zicht op de weilanden richting Sloten. Het bankje op de top is een geliefd plekje voor stelletjes die de eerste zonnestralen zoeken en het samenzijn koesteren. Verderop dragen een paar oude beuken de namen van geliefden voorzien van hartjes. Een poging om voor tientallen jaren de relatie vast te leggen. Op de helling bloeien heel toepasselijk de eerste vergeet-me-nietjes. De bloemetjes prachtig blauw, net als de lucht boven me. Er waait een schrale wind uit het oosten, maar het is daardoor wel vrijwel wolkeloos. Dit is een tocht waarbij ik geregeld even door de knieën ga om de bonte bloemenpracht beter tot me te nemen.
Ingenieuze natuur
De vingerhelmbloem is een sponsachtige knol. Eén kroonblad eindigt in een spoor die meestal omhoog gericht is, terwijl de bloem wat naar beneden is gericht. In de spoor bevindt zich nectar die door hommels en bijen wordt verzameld. Het binnenste paar kroonbladeren zijn met elkaar verkleefd tot een tasje, waarbinnen het bovenstandig vruchtbeginsel met stijl en stempel en de twee bundels van de drie meeldraden zijn opgeborgen. Als een hommel of bij op de bloem landt, buigt door het gewicht dit tasje open en wordt het insect aan de buikzijde met stuifmeel of pollen bepoederd. Bij bezoek aan een volgende bloem wrijft het stempel pollen van de buik wat tot bestuiving en bevruchting leidt. Zo ingenieus is de natuur.
Daarmee is het verhaal van de wonderbaarlijke kruisbestuiving nog niet volledig verteld. De kruisbestuiving is nodig voor vruchtvorming en zaadzetting. In de op een peul lijkende vrucht ontwikkelen zich twee zwarte zaden. Deze hebben een wit, zacht aanhangsel, het mierenbroodje. Mieren gebruiken dit uitgroeisel van de zaadhuis als voedsel voor hun larven. Doordat zij de zaden verslepen zorgen zij voor de verspreiding. Om niet volledig van deze manier van vermeerdering afhankelijk te zijn, vormt de vingerhelmbloem in de zomer onder de knol twee nieuwe knollen, waarna de oude afsterft. Om die reden staan de planten vaak in grote groepen bij elkaar, omspitten van de grond helpt weer ze verder te verspreiden.
Das
Vanaf de hoge bult volg ik het zandpad dat liniaalrecht naar het einde van het park en het begin van camping ’t Hop loopt. Een Vlaamse Gaai verdwijnt achter de groen blijvende hulst. De zon doet het blauwe verenkleed oplichten. Mezen spelen krijgertje in de takken van eiken en beuken. Het park zit vol fluiters. Een roodborstje zoekt een paaltje op om even te rusten. De oude eiken, deels vermolmd, bieden boomklevers, spechten en vleermuizen onderdak. Drie grote bonte spechten ruziën luidruchtig met elkaar over hun territorium. De knoestige bomen met grillige kruinen staan op rabatten, de ruggen lopen parallel aan het wandelpad.
Terwijl ik verder loop zie ik in mijn linker ooghoek op een van de ruggen zandhopen, bij nadere beschouwing markeren die de pijpen naar een dassenhol. Een van de toegangen loopt zelfs onder het zandpad door. In het opgeworpen zand zie ik talloze prenten van een das. Ze lijken vers, misschien zelfs van de afgelopen nacht. Zo blijkt maar weer dat daslook en de woonstede van de schuwe nachtbraker goed samengaan. De das woont in een burcht, een vesting die de vergelijking met de verdedigingswerken van Menno van Coehoorn zeker kan doorstaan. En zo heeft Wijckel toch nog altijd een slotheer, al leeft hij overdag in het verborgene en maakt hij ’s nachts zijn ommetjes door park en wijde omgeving.
Tekst: Fokko Bosker
Foto’s: Dico de Klein