De uit de kluiten gewassen eend is een graag geziene wintergast in de Jan Durkspolder die deel uitmaakt van laagveenmoeras De Âlde Feanen. Vanuit de vogelkijkhut van It Fryske Gea aan de rand van de waterplas laat de grote zaagbek zich veelvuldig bewonderen. Het mannetje met wit met groene kop is een opvallende verschijning tussen alle andere dobberende watervogels.
Tekst: Fokko Bosker
Foto’s: Dico de Klein, Hans Pietersma en Henry Spruyt
Het is stemmig weer, niet uitbundig, het grijs overheerst met hier en daar een zweempje blauw. Het licht schemert door het wolkendek. Het platte landschap van het laagveenmoeras, met rietkragen, waterplassen, wilgen en zwarte elzen oogt door de lage nevels nog intiemer. Een winterkoninkje fluit in een vlier, waarvan het blad al merendeels op de wind is weggedreven. Het opstaande staartje wipt mee met de strofen van het lied dat het parmantige vogeltje zingt. Er staat een lichte bries, lekker weer om de zinnen te verzetten. De bomen verschieten van kleur, de herfst maakt langzaam plaats voor de naderende winter.
De auto parkeer ik vlak voor de smalle brug over de vaart die de Westersanning kruist. Vanaf hier is een wandelroute langs de plas in de Westersanning mogelijk of een iets langere gevarieerde tocht die de contouren van de Jan Durkspolder volgt. Voor het spotten van de grote zaagbek besluit ik een rondje polder te doen, eerst door de plasdrasse weiden en het moeras naar het broekbos en dan langs de Headammen terug.
Tijdens de rit zie ik vlak voor me drie reeën de weg oversteken. Met grote sprongen rennen ze door het veld, de bruine vachten glimmen in het grijze licht. Wat een gratie en souplesse. Daar steekt mijn schokkerige en bonkige manier van hardlopen schril bij af. Zeker nu de jaren gaan tellen en ik steeds meer moet werken om vooruit te komen. Toch blijft het plezier in het lopen groot, het gevoel tussen de oren is nog hetzelfde als toen ik twintig was. Benieuwd hoe dit bij dieren is. Ook zij hebben immers emoties die met die van de mens vergelijkbaar zijn. Bioloog en publicist Frans de Waal heeft dat in zijn meest recente boek overtuigend uiteengezet.
Het heeft de afgelopen weken stevig geregend, in de weilanden glinsteren waterplassen en in laagveenmoeras Brêgeham sopt de bodem onder mijn wandelschoenen. Tot aan de enkels zak ik soms weg in de drassige grond. Ik zoek mijn weg springend van graspol naar graspol. De lucht is vol van gakkende ganzen die van links naar rechts en van rechts naar links door mijn beeld vliegen. Een grappig weetje: In de V-formatie, die ganzen vormen tijdens de lange trek, zorgen de achteraan vliegende ganzen er met hun gakken voor dat de voorste soortgenoten tempo blijven maken. Een soort aanmoediging om vooral door te vliegen. Goed bedacht.
dit bij dieren is’
Aan het eind van het moerasbos, waar soms ook de ijsvogel zich in al z’n schitterende kleuren als een bliksemflits toont, ga ik langs de Wide Ie. De opgestoken wind doet het water tegen de wal klotsen. Voor de grote brug naar hotel-restaurant Ie-Sicht sla ik het pad in over de kade langs de Headamssleat terug richting Earnewâld (Eernewoude). In de zomer is het in het kanaal een drukte van belang met sloepen en zeilboten, maar de recreatievaart is in de herfst vrijwel tot stilstand gekomen. Nu zijn het de fietsers en groepjes wandelaars die de overhand hebben, al is het op deze zondagmiddag behoorlijk rustig. De water- en moerasvogels zijn het talrijkst.
De Jan Durkspolder: een soort Hof van Eden voor It Fryske Gea
De Jan Durkspolder laat zich lezen als een biografie van het dynamische landschap rond Earnewâld. Jan Durk de Jong was een veenbaas, schipper en handelaar die tussen 1867 en 1873 het moeras drooglegde en liet vervenen. De gewonnen turf verscheepte hij naar Holland waar hij een goede prijs voor de brandstof wist te bedingen. Met het geld liet hij voor zijn kinderen in de directe omgeving enkele boerderijen bouwen zodat hun bestaan gegarandeerd was. Uitkijktoren Romsicht staat op de fundering van een van die boerderijen.
In 1960 wist It Fryske Gea de polder aan te kopen en beheerde het terrein als weidevogelreservaat. In 1989 volgde de ontpoldering, de Jan Durkspolder kwam deels onder water te staan, er vormden zich broekbossen, rietvelden, struweel en open graslanden. Die variatie trok veel water- en moerasvogels aan. Toch was het beheer nog geen onverdeeld succes omdat de moerasontwikkeling niet op gang kwam vanwege het constante waterpeilbeheer. In 2006 volgde een volgende ingreep waarbij niet alleen zomer- en winterpeil van het water variëren maar ook volgens het cyclisch peilbeheer sommige jaren achtereen het waterpeil hoger dan wel lager is. Eigenlijk komt het erop neer dat de Jan Durkspolder een soort Hof van Eden voor It Fryske Gea is. Een kraamkamer in de biodiversiteit, een poging om de snelle teloorgang van soorten een halt toe te roepen.
De verschillende, opeenvolgende, ingrepen geven het vogelparadijs een stevige zet in de rug. Waterral, porseleinhoen, zwarte ruiter, kleine plevier, witgatje en groenpootruiter stellen de extra zorg en bescherming op prijs. En daarmee is de cirkel van de verschillende ontwikkelingsstadia van het landschap weer rond. Helemaal terug naar de toestand van voor 1850 kan de natuurbeheerder niet gaan, de tijd hoeft immers niet te worden teruggedraaid, wel valt er stevig lering te trekken uit het wisselend landgebruik en hoe dat voor de natuur uitpakt.
Vlak voor de Krúsdobbe buigt het pad af naar de Westersanning. Langs het smalle weggetje over de dijk tussen de Westersanning en Jan Durkspolder staan knotwilgen en zwarte elzen. Het riet kleurt roestbruin, de graspollen zijn geel. Het is vochtig, er hangt nadrukkelijk regen in de lucht. Drie aalscholvers rusten op de palen aan de rand van de plas, tussen het riet scharrelen waterhoentjes. Soms steken de kontjes in de lucht als ze met hun snavel onderwater naar voedsel pikken. Een berceau van wilgen maskeert de entree naar de vogelkijkhut. Door een tunnel van takken die boven mijn hoofd in elkaar grijpen loop ik naar het verscholen observatorium. Net voordat de regen losbarst, stap ik de uit hout opgetrokken hut binnen.
De kijkhut ligt als een vooruitgeschoven post op een smalle landtong in de waterplas, waardoor het voelt alsof ik vanaf het water de vogels kan observeren. Een fuut toont zijn duiktalent en verdwijnt om de haverklap onder water om vervolgens meters verderop weer op te duiken. Terwijl ik met mijn verrekijker de rietzoom afspeur krijg ik opeens een grote zaagbek in het vizier. Een vrouwtje, zo te zien aan het grijze verenkleed en bruine kop. De spitse bek met de naar beneden gekromde punt is onmiskenbaar. Misschien de voorbode van meer zaagbekken, want meestal trekken ze in omvangrijke groepen vanuit Scandinavië en Rusland naar het zuiden om te overwinteren. In februari en maart zoeken ze vervolgens de broedgronden weer op. In Nederland zijn tot op heden geen broedgevallen bekend.
De lange smalle snavel heeft gezaagde randen zodat de zaagbek de glibberige vissen waarop de eendensoort jaagt stevig in de houdgreep kan houden. Er zijn waarnemingen waarbij meerdere zaagbekken gezamenlijk een snoek opjagen, in een soort van fuik drijven om vervolgens tussen de bek te klemmen. De vogel die de vis vangt, mag die ook opeten. Zaagbekken zijn snelle vliegers, ze kunnen met hun gestroomlijnde lichaam wel tot honderd kilometer per uur halen en dat ondanks de relatief kleine vleugels. De grote zaagbek houdt, in tegenstelling tot de nauw verwante middelste zaagbek, niet van zout water.
De vrouwtjes hebben een volle kuif, terwijl de mannetjes een nogal opvallend bol achterhoofd hebben. In de vlucht heeft het mannetje veel wit op de vleugels. De vogel overwintert op grote niet bevroren meren, rivieren en lagunes, waar genoeg vis te vinden is. Dat maakt de Jan Durkspolder tot een aangename overwinteringsplek, al kiezen de grootste groepen voor een verblijf aan de kust van het IJsselmeer. De vogel eet alleen andere dieren, bij voorkeur vis, maar ook ongewervelde dieren en soms een amfibie, jong zoogdier of vogeltje. Maximaal een kwart van de Noordwest-Europese populatie van de grote zaagbek verblijft ‘s winters in Nederland, wat het belang van een goed beheer in ons land en ook in Fryslân van zoetwater moerassen onderschrijft. Het waterrijke gebied van de Jan Durkspolder is gelukkig door de inspanningen van It Fryske Gea een soort van gespreid bedje voor de grote zaagbek.
Terwijl ik terug naar de auto loop, zie ik verderop in het midden van de plas een grote groep zaagbekken landen. Het vrouwtje dat ik eerder waarnam was inderdaad de voorbode. Met hun komst kondigen deze behendige, goedgebekte vissers de komst van de winter aan. Laat maar komen. Hoe strenger de vorst in het Oostzeegebied, hoe meer zaagbekken hun heil zuidwaarts zoeken, de versnelde klimaatverandering zal ongetwijfeld van invloed zijn op hun trekgedrag. Als Koning Winter in Scandinavië huishoudt verdient het dus aanbeveling de jas aan te trekken en een rondje Jan Durkspolder te maken voor een bijzondere vogel. Ze is het meer dan waard.
Zelf eropuit?
Centraal in het ‘lege midden’ van Fryslân ligt Nationaal Park De Alde Feanen, het ruim 2300 hectare groot laagveengebied rondom Earnewâld. Het natuurgebied bestaat vooral uit open plassen, rietlanden en (deels verlande) petgaten, maar er zijn ook broekbossen, schrale graslanden en dotterbloemhooilanden te vinden. Het gebied, dat voor het grootste deel in eigendom en beheer is bij It Fryske Gea, is vanwege het grote belang voor planten en dieren aangewezen als Natura 2000-gebied. Hiermee geniet het een door Europa erkende beschermde status.
De Jan Durkspolder en de Westersanning zijn twee deelgebieden in het zuidoosten van De Alde Feanen. Beide gebieden zijn vrij recentelijk omgevormd van ingepolderde landbouwgronden naar waterrijke natuurgebieden. Er ontstond een landschap met open water, riet, ruigte, struweel en grasland dat veel foeragerende en pleisterende vogels trok, maar ook insecten en amfibieën. Om de moerasontwikkeling beter op gang te krijgen worden de Jan Durkspolder en de Westersanning om beurten een aantal jaren als een plasdras-gebied gebied beheerd en vervolgens een aantal jaren volledig onder water gezet. Door dit beheer vullen de twee gebieden elkaar steeds aan en zullen er altijd natte of drogere omstandigheden zijn voor plant- en diersoorten die daar een voorkeur voor hebben.
TOEGANKELIJKHEID
Aan de Koaidyk bij Earnewâld ligt het bezoekers- centrum van Nationaal Park De Alde Feanen. Het bezoekerscentrum is een prima startpunt om het natuurgebied te verkennen. Er zijn diverse wandel-, vaar- en kanoroutes en kaarten te verkrijgen. Vanuit dit centrum kan ook prima gestart worden met de wandeling door de Westersanning en de Jan Durkspolder. Aan de Koaidyk staat een informatie- paneel dat de toegang tot het gebied aangeeft. Halverwege het pad door de Westersanning staat een vogelkijkhut, evenals aan de noordkant van de Jan Durkspolder. Deze hut is tevens bereikbaar via de weg de Westersânning vanaf Oudega. Hier en aan de zuidkant van de Jan Durkspolder bij de Hooidambrug staan informatiepanelen. De rondgaande wandelroute vanaf het bezoekerscentrum door Westersanning en Jan Durkspolder is ca. 8 kilometer. Honden zijn toegestaan mits aangelijnd.
Voor meer informatie en een gratis te downloaden wandelfolder kijkt u op: www.itfryskegea.nl.