In de Lendevallei, een natuurgebied van It Fryske Gea aan weerszijden van de Lende onder Wolvega, ga ik op zoek naar de sierlijke witsnuitlibel. De naam is als een dichtregel die danst op een witte bladspiegel. Poëzie in het laagveenmoeras, veel mooier kan het niet worden. Daarvoor trotseer ik met liefde de elementen en ontdek ik en passant een stukje Friese jungle.
In een normaal voorjaar vliegt de sierlijke witsnuitlibel vanaf half mei tot eind juli. Maar dit jaar verloopt anders dan gebruikelijk. In plaats van oplopende temperaturen en stijgende seizoensgemiddelden door de versnelde klimaatverandering lijkt 2021 een trendbreuk op te leveren. Het hele voorjaar verloopt koud en de laatste maand ook extreem nat, goed voor de natuur die een beetje kan bijkomen van de droogte, het watertekort en de extreme hitte.
De zaterdag van het pinksterweekeinde die ik heb aangekruist in mijn agenda voor de expeditie past naadloos in het plaatje van de afgelopen maanden. Dreigende wolkenluchten, harde wind, een temperatuur die amper boven de 10 graden Celsius uitkomt en in rap tempo overwaaiende regenbuien. De kans die ik heb om de sierlijke witsnuitlibel aan te treffen in de Lendevallei is bij voorbaat nul komma nul. Koppig als ik ben laat ik mij het uitje niet ontnemen. Lekker doorwaaien en wie weet krijg ik als bijvangst andere bijzondere waarnemingen. Als je eenmaal buiten bent valt het weer in negen van de tien gevallen mee, is mijn ervaring als wandelboekenschrijver en routeontwikkelaar. Op pad dus.
Natuurbuffer
De auto parkeer ik voorbij het park De Nieuwe Aanleg aan de Steenwijkerweg richting De Blesse. De afgelopen jaren is het gebied tussen het park in Engelse landschapsstijl en De Lende ingrijpend op de schop genomen. Er is een natuurbuffer gecreëerd tussen de rivier en Wolvega. Een paar nieuw uitgegraven waterplassen vormen een belangrijke schakel in het verbeteren van de waterkwaliteit. Een eerste stap naar een beter leefmilieu voor waterplanten, insecten zoals libellen, vogels en waterminnende zoogdieren zoals otter en bever.
“Ondanks de nog altijd snel afnemende biodiversiteit zijn er soms enkele lichtpuntjes te melden”
De gemeente heeft de aangrenzende woonwijken voorzien van een gescheiden rioolstelsel waarbij het regenwater van daken en straten apart van het huishoudelijk afvalwater wordt ingezameld. Dit water loost op het opvangbekken waar ik met een wijde boog omheen loop. Daar bezinkt het vuil en vervolgens stroomt het naar enkele petgaten en als het door de waterplanten verder is gezuiverd uiteindelijk naar de Lende. Het riet rond de plassen fungeert als een natuurlijk filter. In een van de petgaten dobbert een paartje futen, de dame draagt de jongen tussen de veren op de rug, die luid piepend hun vaartocht van commentaar voorzien.
De berm tussen pad en waterbekken kleurt felroze van de bloeiende koekoeksbloem. Daartussen rode klaver en boterbloemen. Zwaluwen scheren over het water, de vleugeltoppen raken bijna de oppervlakte. Schijnbaar moeiteloos weten ze minuscule insecten uit de lucht te plukken terwijl ze ondertussen loopings uitvoeren en om hun as wentelen.
Vogelgekwetter
Als de vlagerige wind even afneemt of als het tussen de buien door droog is, klinkt overal vogelgekwetter of gefluit. Zelfs een kikker waagt zich hier en daar in de slootkant knorrig aan een intermezzo. De rietzanger laat zich volop horen. Wat een tomeloze energie. Over de weg komt het geluid van een koekoek aandrijven. Die houdt zich ergens in de Driessenpoolder op.
Het echte avontuur begint als ik de Steenwijkerweg oversteek naar de vroegere polder. Door dit zuidwestelijk gelegen deel van het natuurgebied Lendevallei loopt een laarzenpad. Ik kom er al snel achter dat die aanduiding beslist letterlijk genomen moet worden. Vanwege de overvloedige regenval de afgelopen dagen staat veel van de route plasdras. En dat is nu precies ook de bedoeling in dit afgezonderd gelegen veenmoeras. De natuur is hier de baas.
Als de zon even doorbreekt kleurt de grijze wolkenlucht dramatisch antraciet en steenkool zwart. In de verte jaagt een bui over geploegde akkers terwijl een kievit een paar opdringerige kraaien met zijn vlucht probeert te misleiden. Het pad voert langs het wolvenmonument van Anne Woudwijk, het geluidspatroon van de wolvenroep in Belgisch hardsteen uitgebeiteld. De bewerkte tegel ligt aan de voet van een eik, een rustpunt in het landschap. Het vormt een verbinding met het Ketliker Skar en het hoofdkantoor van It Fryske Gea in Olterterp. Toevallig is dit precies het gebied waar in het voorjaar van 2021 een wolf rondstruint. Ondanks de nog altijd snel afnemende biodiversiteit zijn er soms enkele lichtpuntjes te melden, zoals de gestage opmars van otter, bever en wolf. De sierlijke witsnuitlibel past prachtig in dit rijtje. Sinds 1970 leek de opmerkelijke libellensoort in Nederland verdwenen.
Sierlijke witsnuitlibel
In juni 2006 werd natuurminnend Nederland aangenaam verrast met de opmerkelijke op foto vastgelegde aanwezigheid van een mannetje bij de vijver van de mergelgroeve bij Maastricht. Vervolgens duurde het tot 2010. Een nieuwe waarneming van een grote populatie sierlijke witsnuitlibellen in de veel noordelijker gelegen Weerribben van enkele tientallen tot honderden dieren volgde. En in juli 2012 ontdekte Tom Jager van It Fryske Gea twee mannetjes in de Lendevallei. De soort voelt zich inmiddels dusdanig thuis dat er een gezonde populatie is gevestigd die zich verder verspreidt over Fryslân. Recente waarnemingen komen uit de Alde Feanen, het Bûtefjild en zelfs bij een vaart door een woonwijk bij Franeker.
Voor Fryslân lag de kraamkamer dus in de Lendevallei, vooral de goede condities in de Driessenpoolder en de natuurontwikkeling in het beekdal, spelen de hernieuwde kolonisatie in de kaart. De sierlijke witsnuitlibel is goed te herkennen aan het knotsvormige achterlichaam en de witte snuit en achterlijfaanhangsels. Dat de soort het de laatste jaren weer zo goed doet zegt alles over de verbeterde waterkwaliteit. De libel vliegt en jaagt boven open water en rust graag op de drijvende bladeren van de waterlelie en gele plomp. De Friese naam pompeblêdwytsnút, al net zo poëtisch als sierlijke witsnuitlibel, verwijst naar de voorkeur voor een tussenlanding op de drijvende eilanden op het water.
“De larve ontwikkeling duurt twee jaar”
De volwassen libel, imago geheten, verruilt zijn larvenstadium in mei voor een gevleugeld bestaan. Dit heet in vaktermen uitsluipen. In eerste instantie houden de jonge imago’s die nog niet aan voortplanting toe zijn zich op in bomen en langs bosranden. Daarna zoeken de mannetjes het water op. Ze houden een territorium van drie tot vijf meter breed aan. Vanuit hun uitkijkplaats vliegen ze een paar meter op een hoogte van 40 tot 80 centimeter waarna ze terugkeren. Andere mannetjes worden verjaagd door er spiraalsgewijs omheen te draaien.
De paring met een vrouwtje duurt 5 tot 30 minuten en begint in de vlucht en eindigt op enige meters hoogte in de oevervegetatie. Na de paring wordt de tandem verbroken. Het wijfje tipt ritmisch met haar staart in het water zodat de eitjes van het achterlijf worden afgeslagen en op ongeveer 50 centimeter diepte op de waterplanten blijven hangen. De eieren komen na ongeveer zes weken uit. De larve ontwikkeling duurt twee jaar, in die tijd vinden er vermoedelijk tot zo’n tien vervellingen plaats. Een kenmerkend beeld is een mannetje sierlijke witsnuitlibel dat op een waterlelieblad zit en zijn knotsvormige achterlijf regelmatig kaarsrecht omhooghoudt.
Dwalen door de laagveenjungle
Zien doe ik de sierlijke witsnuitlibel tijdens mijn expeditie niet, maar de wetenschap dat het dier hier in juni en juli volop rondt vliegt voedt mijn fantasie. Ik zie ze al zitten op de waterlelies die hun blad in een sloot ontvouwen. Over bijvangst heb ik niets te klagen: Een ree steekt het pad over en verdwijnt met hoge sprongen tussen de wilgen en elzen. Op een stukje geplagd grasland verschijnt veenpluis. De witte watten op lange aren deinen in de wind.
Op de terugweg voert het laarzenpad mij door het elzenbroekbos, ik loop door een natuurlijke groene tunnel. De wind valt hier weg en als ik stilsta om een gedachte te noteren, word ik direct belaagd door tientallen steekvliegen. Welkom in de natte laagveenjungle. Ik stuit op een fotograaf. Hij is volledig in camouflagekleuren gehuld, zodat ik hem pas op het laatste moment zie. Met een gebaar maakt hij duidelijk dat ik door kan lopen, hij fotografeert de lichtval op een houten vermolmd bruggetje in het pad. Het veen deint onder mijn voeten. Verderop verdwijnen mijn wandelschoenen enkeldiep in het water. Het moeras zuigt. Als ik stilsta zak ik dieper weg in het waterrijke groene tapijt en dus loop ik zo lichtvoetig mogelijk door. Terug op het droge haal ik opgelucht adem. De wildernis ligt onder Wolvega.
Zelf op pad? Kijk dan op de website van It Fryske Gea voor meer informatie.