Het is kommer en kwel in de natuur. Het aantal planten- en diersoorten neemt ook in Nederland zorgwekkend snel af. Een lichtpuntje is daarom al snel een vreugdevolle verschijning. In het natuurgebied Diakonievene van It Fryske Gea ga ik vandaag op zoek naar een succesverhaal in tijden van misère. De krakeend maakt het wonderwel goed.
Tussen Jubbega en Oldeberkoop liggen de geplooide oeverwallen van de Tsjonger. Het is een gebied waarin de afdruk die de prehistorie achterliet in het Friese landschap nog goed is te zien. Stuifduinen uit de laatste ijstijd, het stroomdal van de rivier dat zich vormde in de voorlaatste ijstijd, de begroeiing met grove dennen, berken en het veen dat vanuit de laagten gestaag tegen de zandruggen omhoog kroop. Natuurgebied Delleboersterheide en Diakonievene zijn een prachtig ensemble, waarbij de laatstgenoemde de kers op de taart vormt. De rondwandeling door glooiend bebost terrein om de met elkaar verbonden poelen heen is slechts twee kilometer lang, maar toont een fantastisch rijk geschakeerde natuur.
Wie nog niet uitgewandeld is, kan er moeiteloos aan de overkant van de Alberdalaan een tocht aan vastknopen van zo’n acht kilometer lengte langs Catspoele, over de heide en de zandkopjes van De Hoorn. Het is een spannend gebied, na elke bocht wachten andere doorkijkjes, vergezichten of verrassende ontmoetingen met Exmoor pony’s. Als ik de auto parkeer op het door It Fryske Gea recent vergrootte parkeerterrein en het portier openzwaai, klinken de trillers van mezen als een goedgemutste begroeting. De laaghangende bewolking vertoont scheuren, blauwe strepen duwen het grijs opzij als een gordijn dat wordt opengetrokken. Zonnestralen zetten de spiegelende poelen in de spotlights.
De temperatuur loopt vanmiddag al snel op naar een aangename 18 graden Celsius. Na een te warme en kletsnatte winter zijn de laagten goed gevuld met water. De berken beginnen uit te lopen, het frisse groen contrasteert met het vale bruin van grassen en russen. De natuur ligt een paar weken voor op schema, zoals dat eigenlijk de laatste jaren wel vaker gebeurt.
In een met water volgelopen pingoruïne tussen de beboste stuifwal vormde zich in de loop van eeuwen veen dat in eigendom kwam van de kerk in Nijeberkoop. De kerkelijke armenzorg liet er turf winnen om de noodlijdenden van de kerkelijke gemeente in de winter te ondersteunen. De Diakonievene dankt haar prozaïsche naam aan die geste. Vervolgens wist It Fryske Gea in de vorige eeuw het vrijwel onaangetaste gebied grotendeels te verwerven. De plassen met pollen gras, rietkragen en berken vormen een natuurlijk theater, het pad er omheen loopt over een zandrichel die geweldige doorkijkjes biedt op de voor watervogels aantrekkelijke poelen.
Een kleine bonte specht hamert in op de door een storm gehalveerde stam van een grove den. De bast van de ten dode opgeschreven boom zit nog vol insecten en is daarmee een voedingsbron voor de headbangende miniatuur drummer. Terwijl ik omzichtig het pad volg langs de boom gaat de specht onverdroten door met zijn maniakale solo. Kwinkelerende bos- en perkvogels rijgen hun vocalen er moeiteloos doorheen tot een voorjaarssymfonie.
Het is net een schilderij in een groene omlijsting
Terwijl ik het pad rechtsom om de plassen volg, de route is voorzien van palen met groene stippen, klinkt in de verte gesnater. Een eend zet de toon, vervolgens nemen anderen het over. Het doet vermoeden dat de orkestbak goed gevuld is. Even later sta ik aan de rand van de plas. Vanaf de hoogte is het uitzicht geweldig. Het is vrijwel windstil, zodat bomen, riet en pollen zich in alle natuurlijke tinten spiegelen in het wateroppervlak. Het is net een schilderij in een groene omlijsting. De eenden zwemmen in formatie als in een opstomend flottielje vanaf de met ruigte begroeide wallen naar het veilige midden van de plas. Ze kwebbelen druk met elkaar alsof ze schimpscheuten uitwisselen over de wandelaar die hun rust verstoord. Tussen de wilde eenden en zwart-witte kuifeenden houden zich ook enkele krakeenden op. De witte spiegel verraadt de vrouwtjes, de mannetjes hebben een bruine kop en zwart achterlijf. Ze zijn zo onopvallend dat je ze bijna over het hoofd zou zien. Deze nauwe verwante van de wilde eend overvleugelt op sommige plekken de algemeen bekende soortgenoot.
In mijn vogelgids staat de krakeend nog vermeld als vrij schaars en lokaal voorkomend, maar die kwalificatie doet deze eend al lang geen recht meer. De bekende natuurschrijver Jacques P. Thijsse noteerde in 1929 dat de krakeend zelfs zeer zeldzaam was, als broedvogel en als trekvogel. In de twintigste eeuw begon de expansie, van de steppen van Aziatisch Rusland naar West-Europa. In 1973-1977 broedden er in Nederland hooguit 500-800 paar, inmiddels wordt het aantal broedparen op ruim boven de 20.000 geschat. Een enorme toename dus.
Het succes van de krakeend steekt schril af tegen de ingezette afname van wilde eenden. Hoewel nog altijd het meest voorkomend met zo’n 400.000 broedparen lijkt de wilde eend in Nederland bezig met een vrije val. Vanaf 1990 is het aantal broedparen met 25 tot 30 procent afgenomen, dat terwijl op Europese schaal de populatie zelfs matig is toegenomen. Hoe is het mogelijk dat de ene soort met een opmars bezig is, terwijl de andere verwante in de hoek lijkt te zitten waar de klappen vallen? Onderzoek heeft nog geen eenduidig antwoord opgeleverd, al is geopperd dat de overlevingskansen van kuikens van krakeenden beduidend hoger liggen.
Jonge eendenkuikens zijn voor hun voedsel grotendeels afhankelijk van kleine ongewervelde waterdieren, vooral soorten die beschikbaar zijn aan het wateroppervlak. Als ze ouder worden stappen ze over op planten en zaden. Verandering in het aanbod van insecten en het intensiever gebruikte agrarische landschap kunnen van invloed zijn op de gestage afname van wilde eenden. Voor rovers zoals de snoek, blauwe reiger, ooievaar, zwarte kraai, meeuwen en buizerd is een kuiken een heerlijk hapje. Enkele soorten predatoren zijn de afgelopen tientallen jaren toegenomen in Nederland, vooral in het open poldergebied waar wilde eenden talrijk zijn. De krakeend begint zo’n drie weken later te broeden. Krakeendfamilies houden er tevens een meer verborgen leefwijze op na dan tomen (ouders met jongen) wilde eenden, dat kan van invloed zijn op de predatiekans. Ook zijn volwassen krakeenden meer uitgesproken vegetariërs dan wilde eenden. Er zijn nog genoeg vragen die nader onderzoek vereisen om duidelijkheid te krijgen over het succes van de ene soort en de dalende trend voor de andere.
Het lijkt toch vooral de aanleg van nieuwe natte natuur en het herstel van plasdras situaties en beekdalen die ertoe bijdragen dat de onopvallende grijze eend, die pas van dichtbij haar mooie tekening toont, de wind in de rug heeft. Diakonievene met de beschut gelegen plassen, ruige graspollen op de oevers die voldoende verstopplekken bieden voor de kuikens, voldoet aan de wensen van de krakeend. De woerd is met zijn licht bruine kop en grijsbruine vleugels een plaatje om te zien. De vrouwtjes lijken veel op de wilde eend, maar zijn wat kleiner en hebben een witte onderkant en witte spiegel. Tijdens de balts maken de mannetjes een hoog geluid waarbij ze met hun kop knikken en buigen. De vrouwtjes dragen volledig de zorg over het kroost, eerst broedt ze zo’n vier weken op de acht tot twaalf eieren, vervolgens neemt ze de kuikens nog zeven weken onder haar hoede. Daarna moeten ze op eigen benen staan.
In het Duits heet de goed gecamoufleerde watervogel Schnatterente, dat past goed bij hun kenmerkende nasale gesnater. Terwijl ik verder het pad afloop, zorgen de eenden er angstvallig voor dat ze op gepaste afstand blijven. Onbereikbaar voor snode bedoelingen. Ze zoeken elkaars gezelschap en zigzaggen over het water. Als het pad afbuigt en ik in het bos verdwijn, gaan de krakeenden snel weer naar de kant. Een miauwende buizerd cirkelt hoog in de lucht boven het Diakonievene, de roofvogel vormt geen gevaar voor de eenden zolang zij nog geen kuikens hebben. Tussen de lisdodden klinkt uitdagend het gesnater als afscheid terwijl ik terugloop naar het begin van de route. Ik krijg geen genoeg van het afwisselende natuurgebied en wandel in een mooie lus over de weidse Delleboersterheide. Heerlijk.
Zelf eropuit?
De Diakonievene bij Nijeberkoop is het restant van een pingo, een ijsheuvel die in de ijstijd is ontstaan en later door het warmer worden van het klimaat smolt, waardoor een diep meertje ontstond. Deze zogenoemde pingoruïne raakte in de loop der eeuwen begroeid met planten, die in het water terecht kwamen en door de afwezigheid van zuurstof nauwelijks verteerden.
Hierdoor vormde zich in het meertje een dik pakket veen, dat eeuwen later dankzij de diaconie van Nijeberkoop als turf de huizen van de plaatselijke bevolking zou verwarmen. Wat na de vervening overbleef is een door een beboste ringwal omgeven en met riet en lisdodde omzoomde waterplas, waar watervogels een beschutte rustplek kunnen vinden. In het omringende bos liggen her en der nog kleine stukjes heide.
Toegankelijkheid
De Diakonievene kent drie toegangen, vanaf de Alberdalaan, Egypte en de Oosterwoldseweg. Bij eerstgenoemde toegang staat een informatiepaneel, hier is tevens een ruim parkeerterrein aangelegd. Door het gebied loopt een met groene paalkoppen gemarkeerde rondgaande wandelroute van ca. 2 kilometer.
Honden zijn aangelijnd toegestaan.
Voor meer informatie en een gratis te downloaden wandelfolder kijkt u op:
www.itfryskegea.nl