Het is een heerlijk ommetje. Op een steenworp van de stad, in de schaduw van de hoogbouw bieden de Trynwâlden beschutting tegen de drukte en de branie van Leeuwarden. Dat was precies wat het patriciaat zocht. Ze bouwden er in de 19e eeuw hun villa’s en legden elegante landgoederen aan. En zeg nu zelf, waar kun je in een wandeling van een uur Grikelân en Turkije verenigen. Dit dichtbegroeide wandelbos van It Fryske Gea stikt van de mezen.
Ik parkeer de auto aan het begin van het wandelpad tussen Oentsjerk en Aldtsjerk. Op een bord heet de natuurbeheerder mij welkom. Het pad duikt gelijk het schemerdonker van het bos in. Dikke wolken pakken zich ondertussen boven mijn hoofd samen. De groene baldakijn blijkt een uitkomst. Tijdens de rondgang heb ik amper last van de regen, het roffelt heel gezellig op de bladeren. Alleen bij een vleugje wind, die de hoogste bomen doet deinen, voel ik nattigheid.
Merkwaardige naam
De villa Bosk-ein, oorspronkelijk een boswachterswoning, markeert het beginpunt. Mevrouw Buma van Scheltinga, bewoonster van Sminia State, liet het bouwen voor haar tuinman. Het huis is een langer leven beschoren dan de adellijke behuizing. Het ‘Nije Slotsje’ is door de eigenaren van De Klinze in 1857 gebouwd, maar geen van de daaropvolgende bewoners woonde er lang. Al in 1916 werd Sminia State op sloop verkocht. Alleen een hek bij Aldtsjerk herinnert nog aan de plek. De familie Van Sminia kocht in de 19e eeuw eveneens een strook grond die ze lieten beplanten met bomen uit de opbrengst van de verkoop van Griekse en Turkse staatsobligaties. Waarmee gelijk de merkwaardige naam voor dit gebied is verklaard.
Het bos bestond voornamelijk uit eikenhakhout, de bast diende voor het looien van huiden. Aan het zogenoemde eekschillen verdienden de dorpsbewoners een beetje, ook leverde het sprokkelen van takken wat stookhout op. It Fryske Gea beheert in de Trynwâlden stukjes weiland op klei en veen, moeras met open water, met bomen omzoomde akkers en beboste stroken zandrug die de uitlopers van de Fryske Wâlden vormen. Het is een bont palet aan landschapstypen met bijbehorende flora en fauna. Het maakt de Trynwâlden tot een prachtige struintuin, een ideale biotoop voor wandelaars en levensgenieters, de hedendaagse bon vivant.
Drie etages
Het bos Grikelân en Turkije bestaat uit drie etages: een kruidlaag, struweel en bomen. Het creëren van zo’n opgaand bos is geen sinecure. Er komt nogal wat bij kijken. De hoge bomen waarvan de kruinen als paraplu’s op elkaar aansluiten, mogen niet zo dicht op elkaar staan dat er onvoldoende licht doordringt. Want dan zou de ondergroei van bramen, varens en hulst geen kans maken. De zon moet ook de bosbodem zo nu en dan bereiken. En zo ontstaat er een lusthof voor dieren, met name vogels stellen deze groene corridor van een paar honderd meter breed en met een lengte van twee kilometer op prijs. Mijn wandelroute voert om buurtschap Zevenhuizen heen. Ik volg de rode route van It Fryske Gea, sla op knooppunt 42 rechtsaf richting 78, neem daarna het eerste zandpad linksaf, kruis een zandpad om aan het eind weer linksaf te gaan. Ik zit dan weer op de rood gemarkeerde wandelroute van It Fryske Gea.
“Mezen zijn onruststokers, provocateurs zonder dat ze zich bewust zijn van hun eigen misbaar”
Aan het begin van de wandeling grenst het bos aan de achtertuin van een huis. De bewoner is bezig met een verbouwing en ontdoet zich van resthout dat als voeding dient voor een hoog oplaaiend vreugdevuur. De ijzeren kuip smelt nog net niet. Ondertussen schalt een smartlap uit de versterker. Zo nu en dan zingt de vuurtjesstoker een paar strofen mee. Dat had hij beter niet kunnen doen. Laat dat zingen wat mij betreft maar aan de vogels over, hoewel die ook behoorlijk kunnen kwelen, klinkt het een stuk zuiverder. Zoals al snel zal blijken.
Melodieuze zanglijntjes
Het is dat ze zo klein en beweeglijk zijn, anders zou ik er bijkans over struikelen. Onderweg kom ik ze letterlijk bij bosjes tegen. Eerst hoor ik ze en vervolgens, als ik stilhoud, zie ik ze bewegen. Nooit stil, altijd alert en in de weer. Hippend van tak naar tak, pikkend en scharrelend tussen het loof. Mezen zijn onruststokers, provocateurs zonder dat ze zich bewust zijn van hun eigen misbaar. Vermakelijke luchtacrobaten die behendig insecten verschalken.
Kool- en pimpelmezen in grote getale, maar soms ook kuifmezen; de matkop en glanskop of zwarte mees willen zich in een park, stads- of dorpstuin zeker ook wel vertonen. Daarvoor hoeft een mens niet in de benen te komen. Ze laten zich ook zo wel vanachter het glas bewonderen. De verder afgewaaide familietak van staartmees, buidelmees en de baardman vereisen doorgaans wat meer speurwerk. De baardman en buidelmees zijn een beetje raar. Terwijl alle mezen een voorkeur voor bomen en het liefst een compleet bos hebben, geven zij de voorkeur aan meren, moerassen en rivieren. De baardman houdt van riet, de buidelmees van bomen met afhangende twijgen zoals wilgen.
Felle donderstenen
Op de expeditie naar Grikelân en Turkije stuit ik vooral op de meest bekende mezenvarianten, die van de kool- en pimpelmezen. Een druk stelletje, dat ook werkelijk geen moment het zingen moe is, al klinkt het meer als een constante rap met zo nu en dan melodieuze, gevarieerde zanglijntjes. Het zijn felle donderstenen, laat je niet door hun schattige uiterlijk in de luren leggen. In de winter en voorjaar zijn de helder gele of blauwe kopjes, in het geval van de nog kleinere pimpelmees, goed te onderscheiden, maar met het blad aan de bomen is het vrijwel ondoenlijk ze lang te volgen. Steeds weer verdwijnen de vogeltjes uit het zicht.
“Jongen keren vrijwel altijd terug naar de plaats waar zij geboren zijn”
Mezen klitten in groepjes samen. Soms hoor ik een tijdje niets, op zo’n moment dringen de geluiden van huizen in de omgeving tot de schemerwereld van het bos door. Een dichtslaande deur, getimmer, een elektrische zaag. En dan opeens is het er weer, de babbelzieke praatjesmakers die in een talkshow verwikkeld zijn.
Kleren maken de man
Er is nog iets bijzonders met de kool- en pimpelmezen aan de hand. Zij nemen elkaar, net als andere zangvogels, heel anders waar dan het beeld dat wij als mens van hen op ons netvlies krijgen. Zij kunnen ultraviolet licht veel beter zien, waardoor kleuren feller oplichten. Dat is belangrijk voor de vrouwtjes die op die manier het mannetje van hun voorkeur er uit pikken. Het gekleurde kopje maakt de meeste indruk. Kleren maken in dit geval overduidelijk de man.
Die uv-gevoeligheid maakt soortgenoten zichtbaar, terwijl ze voor roofdieren moeilijker te zien zijn, die kunnen uv-licht niet goed waarnemen. Vrouwtjes laten zich overigens ook bij hun partnerkeuze charmeren door dans en zang en het aangeboden voer. Een koppeltje pimpelmezen blijft een of twee broedsels bij elkaar, beiden zorgen voor de jongen. Als de tien tot twaalf eieren uitkomen, maken de jongen gelijk een kabaal van jewelste. Ze zijn dus praatziek vanaf het moment dat ze de snavels open zetten. De ouders hebben het vooral druk met de aanvoer van voedsel, er verdwijnen karrenvrachten rupsen en bladluizen in de bekjes.
Een koppeltje kan hetzelfde nest overigens ook jaren achtereen gebruiken en soms neemt een van de jongen als de behuizing goed bevalt het onderkomen over. Een geselecteerd nest wordt gemarkeerd met de snavel. Jongen keren vrijwel altijd terug naar de plaats waar zij geboren zijn. Dat maakt het goed mogelijk dat dezelfde mezenfamilies uit de tijd van de Sminia’s nu nog in Grikelân en Turkije huizen. Ze hebben de adel in de Trynwâlden overleefd.
Tekst: Fokko Bosker
Foto’s: Dico de Klein, Henk de Vries en Hendrik van Kampen