De loftrompet steken over het Rysterbosk is zoiets als in overtreffende trappen de schoonheid van het Wad bezingen. De kenners weten al lang dat het terrein van It Fryske Gea tussen Rijs en ’t Mirnser Klif in het zuidoosten van Fryslân tot de mooiste natuurgebieden in de provincie behoort. In deze rubriek heb ik al een paar keer naar natuurfenomenen in het glooiende bos mogen zoeken. Dit keer bof ik opnieuw. Ik ben op zoek naar het vuurgoudhaantje, een zangvogel klein van stuk, maar prachtig getekend.
Alsof een punker de verfspuit ter hand heeft genomen om zijn ‘oranjegevoel’ te benadrukken, zo ziet deze drukteschopper van het naaldbos er uit. Zwarte banden over de kop, een zwarte baan eyeliner over de ogen die sterk contrasteert met een witte wenkbrauwstreep en een felgekleurde oranje kuif overgaand in een heldergeel verendek. De vuurgoudhaan doet er alles aan om op te vallen bij het bal. Het mannetje dan wel te verstaan. Toch is hij zo klein en beweeglijk dat een beetje mazzel wel nodig is om deze mooie stand- en trekvogel te treffen.
Het geluk begint al als de motor van mijn auto zwijgt en ik het deurportier openzwaai. Het is alsof ik plotseling midden in de orkestbak van een klassiek orkest ben beland. Merels, mezen, vinken en lijsters laten hun aria’s klinken, spreken met elkaar in trillers en hoge tonen. De parkeerplaats achter het pannenkoekenrestaurant Rijsterbosch is een prachtplek om het bos en de verderop gelegen IJsselmeerkust met de lemen kliffen te verkennen. Het zoemt en zingt.
In het bos is vorig jaar op een rustige plek een mooie, professioneel uitgeruste fotohut verrezen met uitzicht op een fotogenieke badplaats voor vogels. De hut kan worden afgehuurd door vogelaars die een dag lang voor een relatief klein bedrag op de eerste rang willen zitten om spechten, boommarters, wezels, vinken en boomklevers te fotograferen. Ook de lijster, de havik en ja hoor, zelfs het onderdeurtje de vuurgoudhaan hebben zich al laten vereeuwigen.
Onder het bladerdak
De lucht is zonovergoten blauw, er staat een lichte bries. Het Rysterbosk is omringd door campings, hotels en B&B’s, toch is het in het gemengde bos met percelen naaldhout en hoog oprijzende beuken en eiken opmerkelijk rustig. Op zo’n stralende dag met tropische temperaturen trekken de meeste recreanten naar de kust. Aan de voet van het Mirnser Klif ontvouwt zich een heel andere wereld dan die van de bosbewoners. Zonaanbidders die zich bruinen, kitesurfers, zwemmers, terraszitters en kinderen die spelen op het strandje maken er de dienst uit. Daar heeft het vuurgoudhaantje niets te zoeken en ik dus vandaag ook even niet. Vanaf de parkeerplaats loop ik een stukje de laan in richting het beheersgebouw van It Fryske Gea de Wildtskuorre om vervolgens het Hippe Heksen en Paddenstoelenpad in te slaan.
De schaduw van het bos slokt me op, de temperatuur daalt direct tien graden. Het is koel onder de kruinen van de bomen. Het paadje laveert door een dicht stukje, met kreupelhout en struiken in de ondergroei. De route slingert als een drooggevallen rivierbedding in korte lussen tussen hoge wallen door, waardoor het gevoel vanuit een orkestbak naar het podium te kijken wordt versterkt. Op een dode boomtak hoog boven mij, hoor ik een lijster zingen. Ik zoek de gespikkelde borst met mijn verrekijker. De solist rekt zijn partij tot het uiterste, een opgewekte solozang. Mezen en vinken vallen in. Een Vlaamse gaai zwiert tussen boomstammen en takken door, als de dood voor de buizerds en haviken die continu in het luchtruim patrouilleren. Op enkele plekken naast het pad groeien eiken en beuken in elkaars luwte, alsof ze een langzame dans uitvoeren, innig verstrengeld.
Die eiken moet ik voor uitkijken, een bord aan de ingang van het bos waarschuwde voor de processierups die ook het Rysterbosk heeft ontdekt. Terwijl ik zo nu en dan mijn verrekijker richt op een tak van een naaldboom, op zoek naar het vuurgoudhaantje, maken steekmuggen gebruik van mijn bewegingsloosheid. Ze aarzelen geen moment en steken er op los. De aderlating uit zich in tientallen jeukbultjes op mijn
blote benen en armen.
De geur van dood hout
De geur van aarde, humus en dood hout is doordringend. Dwars door het Rysterbosk lopen talloze sloten en greppels die voor de ontwatering zorgen zodat de bomen op rabatten konden groeien. De familie Van Swinderen had het bos vroeger voor de houtproductie en voor een kuier over de lange met beuken en eiken beplante lanen die vanaf de landhuizen tot aan de Zuiderzee reikten. Die nabijheid van de kust geeft het bos een ongewone bekoring. Het is als een luifel die beschutting biedt en pas wijkt aan de rand van het
kabbelende IJsselmeerwater.
Ik volg een tijdje het pad langs de bosrand en akkers en sla vervolgens rechtsaf tot ik de Murnserleane bereik die het Rysterbosk doorsnijdt. Vlak voor het Vredestempeltje tegenover de Wildtskuorre vang ik de ijle, crescendo zang op van de vuurgoudhaan. Opnieuw neem ik de verrekijker ter hand en speur ik de grove dennen af. Daar vang ik de geelgroene kraag met middenkruinstreep. De versnellende hoge klank maakt aan alle twijfel een eind. De vogel meet slecht 9 tot 10 centimeter, een lilliputter, iets groter dan familielid goudhaantje, dat echt tot de allerkleinste vogels behoort. Een paar gram aan lichaamsgewicht. Na de zang komt het eten. De vuurgoudhaan pikt verwoed in de boombast en werkt minutieus van hoog naar laag.
Nederland telt enkele duizenden paren broedvogels en in de winter komen er nog eens zoveel trekgasten bij, die meestal rond februari en maart weer naar het broedgebied trekken. Grote afstanden leggen ze niet af. Vooral op de wat hoger gelegen zandgronden met naaldbomen komt het vuurgoudhaantje in redelijke aantallen voor, het Rysterbosk is al enkele jaren in trek. Vanaf half april produceren de paartjes twee legsels van elk zeven tot twaalf roze eieren. De broedduur is twee weken, daarna brengen de jongen nog zo’n drie
weken door in het nest van veren, mos en twijgjes om vervolgens uit te vliegen. Ze krijgen nog twee weken mondvoorraad van de ouders, daarna moeten de jongen op eigen benen staan. De vogels eten kleine insecten en spinnen, tijdens het foerageren hangt het vuurgoudhaantje stil in de lucht en pikt de gevangen prooi van spinnen uit het web of zelfs de spin zelf. Dat is dubbelpech voor laatstgenoemde.
ADHD-vogeltje
Buiten de broedtijd houden de vuurgoudhaantjes zich graag op in gezelschap van andere kleine bosvogels zoals mezen en boomkruipers. De aanwezigheid van fijnspar, douglasspar en zilverspar vergroten de kans op de aanwezigheid van de goudhaan en de vuurgoudhaan. Die laatste houdt zich meestal hoog in de donkere sparrenbomen op. Het is een temperamentvol ADHD-vogeltje dat niet van koude winters houdt. De soort vestigde zich vanaf 1928 in ons land en is dus een relatieve nieuwkomer, een exoot die inmiddels de inburgeringscursus met succes heeft afgelegd. Soms laten de vogeltjes zich ook zien in parken, stadstuinen en op het boerenland. In de winter willen ze nog wel eens een vogelvoederstation aandoen. Waarschijnlijk dat de grootschalige aanplant met naaldbomen op zandgronden in het midden en oosten van Nederland heeft bijgedragen aan de snelle opmars van de vuurgoudhaan.
Lang dachten de vogelwaarnemers dat de vuurgoudhaan slechts sporadisch voorkwam, inmiddels is duidelijk dat de vogel zich vooral lang aan het zicht wist te onttrekken. Nog in 1970 dacht het gerespecteerde blad Avifauna van Nederland dat het om een zeer schaarse tot schaarse broedvogel ging met slechts 250 broedparen. Die conclusie kon al snel de prullenbak in, een paar jaar later bleek bij een nauwkeurige telling dat de vuurgoudhaan vrij algemeen verspreid voorkwam, zeker 5000 broedparen zijn geturfd. De spar is zijn meest geliefde boom. Het liefst exemplaren die minimaal twintig tot dertig jaar oud zijn. Het onderdeurtje heeft een voorkeur voor woudreuzen. De najaarsstormen in de jaren zeventig
van de vorige eeuw, die veel naaldbomen de kop kostten, zorgden voor een tijdelijke terugval van de aantallen vuurgoudhaantjes. Inmiddels lijkt de soort gestabiliseerd. De vuurgoudhaan is een blijvertje. Zolang er maar genoeg insecten zijn en vriendelijke reuzensparren om in te schuilen.